Participatie: mensen betrekken bij de Oude Lijn

Het uitvoeren van een MIRT-verkenning heeft een aantal vereisten. Eén daarvan is dat mensen en belanghebbenden uit de omgeving de ruimte hebben om mee te kunnen denken over wat er in hun gebied gaat gebeuren. Participatie dus.

Pieter Dronkert, projectleider bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, werkt in een centrale rol aan MIRT-verkenningen. En is zo ook betrokken bij de verkenning rondom de Oude Lijn.

Wat is het belang van participatie?

‘Bij het project zijn we bezig met een ingreep in de ruimtelijke orde. Dat kan potentieel heel veel mensen raken. De omgeving van mensen die wonen, werken en reizen in het gebied waar wij aan de slag gaan, verandert. Dus moeten die mensen op de hoogte zijn van wat er gaat gebeuren. Ze moeten er kennis van kunnen nemen en het kunnen melden als ze bezwaar hebben. En mensen die eigenaar zijn van grond die je nodig hebt, wil je in een vroeg stadium benaderen, zodat het hen niet rauw op hun dak valt.

Daarnaast ga je in de latere planuitwerkingsfase het project zo gedetailleerd uitwerken dat je info nodig hebt van mensen die in de omgeving wonen. Die mensen kennen het gebied veel beter dan wij. Door bij hen informatie op te halen, kunnen we tot betere besluitvorming komen. En je wil dingen zo vroeg mogelijk weten. Zodat je niet pas na een besluit hoort dat iemand nog een wens of idee heeft.'

Wat doen jullie met de input die jullie ophalen uit de omgeving?

‘Met de huidige wet- en regelgeving ben je verplicht om plannen die mensen aandragen te onderzoeken. Voor die alternatieven is de verkenningsfase, waar we nu inzitten, de plek om dat soort concepten op een hoog niveau, dus nog zonder veel detail, te onderzoeken.

De verkenning bestaat uit 2 fasen. En elke fase heeft een eigen participatieronde. In de eerste fase van de verkenning ga je oplossingsrichtingen bedenken voor de opgave die je hebt. Die fase wordt afgesloten met een keuze over welke oplossingsrichtingen kansrijk zijn. Die kansrijke oplossingsrichtingen ga je vervolgens verder uitwerken met onder andere een Milieueffectrapportage en een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Om dan uiteindelijk tot 1 voorkeursalternatief te komen. Dat wordt in de volgende fase gedetailleerder uitgewerkt in een planstudie.

In iedere fase heb je participatie en communicatie nodig. Je hoopt dat de ideeën die je ophaalt uit de omgeving op een bepaald moment ook passen bij de fase waarin het project zit. Dat is niet altijd zo. Daarom is het zo belangrijk dat we nu al goed duidelijk maken waar we mee bezig zijn. Actief wensen en ideeën ophalen uit de omgeving om te voorkomen dat mensen te laat wakker worden. En dus proberen om zoveel mogelijk van dat soort ideeën in de fase te krijgen waar je op dat moment mee bezig bent. Maar dat lukt nooit helemaal. Zelfs niet met intensieve participatietrajecten.’

Wat maakt het participatietraject van de Oude Lijn speciaal?

‘Het project de Oude Lijn is behoorlijk complex in vergelijking met andere MIRT-verkenningen. Bij andere projecten heb je bijvoorbeeld te maken met 1 opdrachtgever, vaak het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, en 1 opdrachtnemer. Bij de Oude Lijn zijn dat 9 opdrachtgevers en 7 opdrachtnemers: allemaal partijen met een aandeel in de te leggen puzzel.

Dat maakt ook de participatie ingewikkelder. Iedere gemeente of partij heeft een deelproject en organiseert zijn eigen participatieproces. Hoewel iedereen dus bezig is met zijn eigen deelproject, is het goed om samen te werken. Om elkaar op de hoogte te houden. Want alles heeft uiteindelijk met elkaar te maken. En we kunnen van elkaar leren. Als het eerste deelproject het participatieplan klaar heeft, kunnen andere deelprojecten daarnaar kijken en er dingen uit meenemen voor hun eigen plan.’

Hoe proberen jullie mensen te bereiken?

‘Dat verschilt per deelproject, al gaat het bij de knooppunten wel redelijk hetzelfde. Het deelproject van ProRail over CitySprinters en Nieuwe Stations is wel heel anders. Daar is vooral de vraag hoe we de omgeving betrekken. Dat deelproject gaat namelijk over de spoorlijn tussen Den Haag en Dordrecht. In het gebied langs die spoorlijn wonen misschien wel 100.000 mensen. Als we hetzelfde te werk gaan als vroeger, met advertenties in de krant en informatiemarkten in zaaltjes, ga je die niet allemaal bereiken.

Om toch een grote groep mensen te bereiken, hebben we daarom iets nieuws binnen MIRT-trajecten: de Participatieve Waarde Evaluatie (PWE). Dat is een manier om via internet grote groepen burgers, zoals omwonenden, belanghebbenden en andere geïnteresseerden te benaderen en te vragen naar wat zij belangrijk vinden. Welk belang zij aan bepaalde opgaven binnen het project hechten. En wat zij vinden van bepaalde oplossingen. 

De PWE is eigenlijk een soort managementgame waarin je deelnemers een opgave voorlegt en een beperkte hoeveelheid geld geeft. En dan vraagt: wat vind je het belangrijkst om aan te pakken? Daar komt uiteindelijk een overzicht uit waar de bestuurders, die de besluiten moeten nemen, hun voordeel mee kunnen doen.’

Participatie in het deelproject Leiden

Len Hazeleger is omgevingsmanager voor de MIRT-verkenning in Knooppunt Leiden Centraal. Nu het participatieplan is goedgekeurd, is hij druk bezig met de voorbereiding voor het participatieproces. 

Hoe verloopt het participatieproces in Leiden?

‘In het participatieplan beschrijven we hoe we de omgeving gaan betrekken. Op welk moment en op welke wijze. Binnen Leiden vinden we het belangrijk dat elk type gebruiker van het station in het participatieproces is vertegenwoordigd. Dat de inclusie van alle type doelgroepen dus goed is. En dit is een project waar zoveel verschillende mensen in de stad en regio van gebruikmaken. Juist niet alleen de reiziger die gebruikmaakt van het station. Het gaat ook om de ondernemer en de bewoner. En dan zijn er ook nog verschillende soorten reizigers, met verschillende behoeften. Iemands levensfase is bijvoorbeeld heel relevant. Of iemands geslacht. Dat moet allemaal aan bod komen in het participatieproces.

In mijn rol houd ik me bezig met het integreren van wensen en behoeften van de omgeving in het ontwerpproces en andersom. We doen het voor de mensen die het gaan gebruiken. Dat is uiteindelijk onze ‘klant’. We toetsen daarom de klantvraag en de klantbehoefte en kijken hoe we dat in het ontwerp kunnen stoppen.’

Hoe gaat dat er in de praktijk uitzien?

‘We hebben om te beginnen de standaardbijeenkomsten. Dat zijn informatiebijeenkomsten en ontwerpateliers met de omgeving, zowel online en offline. Tijdens zo’n ontwerpatelier staat een hoofdvraag centraal die uitgewerkt wordt in een concreet eindproduct.

Adviesgroepen

Daarnaast hebben we adviesgroepen die bestaan uit partijen met maatschappelijk belang. Denk aan wijkverenigingen, ondernemersverengingen, de fietsersbond, Rover, Universiteit Leiden, vertegenwoordigers van middelbare scholen, en de Historische Vereniging Oud Leiden. Allemaal partijen die uit een specifiek belang meedenken. Die zetten we bij elkaar en laten we gesprekken voeren over ideale oplossingen en onderzoeksvragen. Het doel is dat deze groep eerst een advies uitbrengt over de te selecteren kansrijke alternatieven, en later een consensus bereikt over het voorkeursalternatief. 

Referentiepanel opzetten

Maar die partijen zijn samen nog niet representatief voor de gebruiker van het stationsgebied. En we willen daarom niet dat die partijen te dominant zijn in het proces. Daarom zetten we nog een ander, breder perspectief naast die georganiseerde partijen. Dat willen we doen door een referentiepanel op te zetten, bestaande uit 40 personen. Dat zijn gebruikers die samen representatief zijn voor het gebied. Om die mensen te vinden, zetten we een grote campagne op. Mensen melden zich dan aan en vullen kenmerken van zichzelf in. Op basis daarvan kiezen we een aantal mensen met verschillende kenmerken.

Bij elkaar komen

Die groep representatieve mensen laten we, tijdens de analysefase en de beoordelingsfase, 3 keer bij elkaar komen. De eerste keer is een leerbijeenkomst. Dan leren de deelnemers over het onderwerp. De keer daarna gaan ze discussiëren over oplossingsrichtingen. En tijdens de laatste bijeenkomst willen we dat ze tot een advies komen over welke alternatieven zij zouden kiezen. Dat advies is enorm waardevol voor ons. Om ervoor te zorgen dat het referentiepanel echt een afspiegeling is van de gebruiker van het stationsgebied, gaan we deelnemers een vergoeding geven voor hun deelname. Dat is best uniek en gebeurt nog niet veel in Nederland. 

2 gelijkwaardige adviezen

Uiteindelijk hebben we dan 2 gelijkwaardige adviezen. 1 van de adviesgroep en 1 van het referentiepanel. Ik hoop natuurlijk dat ze in elkaars verlengde liggen en dat ze elkaar mooi aanvullen. Als blijkt dat ze elkaar bijten, is het de uitdaging van de bestuurder om daar goed mee om te gaan. Maar in beide gevallen is het verrijking voor de besluitvorming en zal het leiden tot een beter besluit.’